Voldoet een belastingplichtige niet aan zijn informatieverplichting, dan kan de inspecteur een informatiebeschikking afgeven. Komt deze onherroepelijk vast te staan dan geldt er een omkering en verzwaring van de bewijslast. Volgens Rechtbank Den Haag houdt een informatiebeschikking echter niet stand voor zover daarin om niet eerder gevraagde informatie wordt gevraagd.
Een dga bezat tot medio 2009 via zijn B.V. 100% van de aandelen van een onderneming die zich bezighield met de productie en verkoop van speciale coatings voor de scheepvaart en offshore-windturbines. Daarnaast was hij Ultimate Beneficial Owner van een naar Panamees recht opgerichte stichting die alle aandelen houdt in op de Seychellen opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap. Die laatste vennootschap houdt alle aandelen in de eerstgenoemde B.V. Bij de B.V. wordt een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de aangiften vennootschapsbelasting en dividendbelasting over 2010. Dit onderzoek wordt vervolgens uitgebreid naar andere jaren. De inspecteur vraagt onder meer bankafschriften van de eerste B.V. en de Panamese stichting. Daaruit blijkt dat er betalingen zijn verricht aan de vennootschap op de Seychellen voor werkzaamheden om de opgezette constructie in stand te houden. De inspecteur vraagt om de facturen van betalingen en legt, als de gevraagde informatie uitblijft, een informatiebeschikking af. Daarin vraagt hij om de betreffende facturen, maar stelt hij ook acht vragen die hij niet eerder heeft gesteld.
Tegen die informatiebeschikking gaat de belanghebbende in beroep. Volgens hem is de informatiebeschikking niet terecht afgegeven. Volgens de inspecteur was dit wel het geval: de belanghebbende had niet aan zijn informatieverplichting voldaan.
Voor nieuwe vragen ontvalt grond informatiebeschikking
De rechtbank volgt de dga niet in zijn stelling dat de facturen niet meer voorhanden waren en dat hij daarom de gevraagde informatie niet kon verstrekken. Volgens de rechtbank kon hij als UBO de gevraagde informatie altijd wel achterhalen. Wat dit betreft was de informatiebeschikking dus in beginsel terecht gegeven. Wel oordeelt de rechtbank dat hem ten aanzien van de acht nieuwe vragen in de informatiebeschikking niet kon worden tegengeworpen dat hij niet aan zijn informatieverplichting had voldaan. Voor deze vragen ontvalt de grond voor de informatiebeschikking. Naar het oordeel van de rechtbank staat omkering en verzwaring van de bewijslast onder deze omstandigheden niet in verhouding tot het niet voldoen aan de op eiser rustende informatieverplichting. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard van de gestelde vraag en de betekenis die deze vraag kan hebben voor de opgelegde navorderingsaanslag.
Wet: art. 25, 27e, 47, 52a AWR
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 31 mei 2018 (gepubliceerd 13 juli 2018) ECLI:NL:RBDHA:2018:6596
Geef een reactie