Het kabinet stelt voor om het verlaagde btw-tarief te verhogen 6% naar 9%. Er geldt geen overgangsmaatregel voor deze tariefswijziging. Mr. drs. Wilbert Nieuwenhuizen geeft een reactie in NTFR.
Deze wetswijziging was reeds bekend doordat deze was opgenomen in het regeerakkoord.
De wetswijziging leidt ertoe dat de ‘eerste levensbehoeften’ worden getroffen met een belasting- en dus prijsverhoging. Het gaat dan met name om voedingsmiddelen, diverse producten (zoals medicijnen) die gebruikt worden in de gezondheidssector, boeken, de kunst, arbeidsintensieve diensten, het personenvervoer, de toegang tot culturele evenementen, de sport, het schilderen en stukadoren van woningen, etc. Het is geen geheim dat diverse in Den Haag gegroepeerde gelederen het verlaagde tarief liever zouden willen afschaffen. Het verlaagde tarief zou te veel discussies opleveren. Maar een afschaffing in één keer zou ook grote economische effecten teweeg brengen en dus is dat niet aan te raden. Een afschaffing per categorie heeft eenzelfde effect voor de desbetreffende sector, en heeft daarmee ook ongewenste effecten. Een geleidelijke verhoging die uiteindelijk leidt tot afschaffing is dan een fraai alternatief. Daarnaast past de verhoging goed bij de OESO- en IMF-adviezen om de consumptie meer (met btw) te belasten dan de inkomsten te belasten (met IB), omdat dit economisch gezien minder verstorend werkt en de btw (belasting op consumptie) ‘meer solide en stabiele’ staatsinkomsten tot gevolg heeft. Ik verwacht dus in de toekomst een verdere verhoging, mogelijk eerst naar 12 en later 15. Hoe snel dat zal gaan hangt af van de vraag of de politiek snel met inkomensmaatregelen moet komen, die weer gefinancierd zullen moeten worden met een btw-verhoging. Hopelijk komt ondernemend Nederland ook nog eens voor belastingverlichting in aanmerking.
Inflatie
De relatief geringe verhoging van 3% heeft toch een fors financieel effect: 2,6 miljard aan extra schatkistopbrengsten. Een gelijktijdige verhoging van de koopkracht door eveneens fiscale maatregelen zal dan ook ongetwijfeld leiden tot inflatie. In 2001, toen eveneens door een verhoging van het normale btw tarief het toen nieuwe inkomstenbelastingstelsel (met 3 boxen) werd geïntroduceerd, vond ook een forse inflatie plaats. De verbazing hierover nadien en het niet (willen) verklaren van deze inflatie door de koppeling te leggen met de btw-verhoging, heb ik indertijd niet begrepen. Ik hoop niet dat we over een jaar weer verbaasd zullen zijn over de inflatie die dit teweeggebracht heeft.
Ook moet niet vergeten worden dat de gezondheidssector door deze maatregel getroffen wordt. Zoals hiervoor al is aangegeven, vallen onder het verlaagde btw-tarief ook medicijnen. De verhoging van 6% naar 9% zal ertoe leiden dat de kosten van de gezondheidszorg dus in ieder geval met deze btw-verhoging zullen stijgen, en ook dan gaat het vaak om forse bedragen. Zo bijt onze maatschappij dan toch weer in haar eigen staart.
Geen overgangsregel
Opmerkelijk is het ontbreken van een overgangsregel. Dit was al eerder door de staatssecretaris aangekondigd in een Algemeen Overleg van 7 juni over de Fiscale Agenda. Het bleek dus geen verspreking. De staatssecretaris doet het voorkomen alsof hij het de ondernemer niet moeilijk wil maken met ‘naheffingsperikelen’ bij vooruitbetalingen. Waar gaat het om? Als een ondernemer nog in 2018 een vooruitbetaling ontvangt waarvoor hij al 6% verschuldigd is geworden, terwijl de te leveren prestatie in 2019 gaat plaatsvinden, hoeft hij niet alsnog de 3%-verhoging in rekening te brengen aan zijn cliënten. Dit doet meteen denken aan een aantal jaren terug, toen Rutte I het verlaagde btw-tarief op podiumkunsten schrapte, waarna veel dance festivals begonnen te adverteren met: ‘koop nu je tickets voor het festival van volgend jaar, dat scheelt 15%’. Die truc ging echter niet op. Er kwam een overgangsregeling en het festival moest gewoon 15% extra afdragen. Maar de PR was goed. Een jaar later werd het verlaagde btw-tarief weer opnieuw ingevoerd.
Of zich dat nu weer gaat voordoen is de vraag. De sprong van 6% naar 9% is een stuk minder pijnlijk dan van 6% naar 21%. Daarbij komt dat vooruitbetalingen bij de in Tabel I genoemde prestaties in de huidige maatschappij wat minder snel voorkomen. Op één sector na: de gezondheidssector. Die sector weet nu al dat zij in 2019 en volgende jaren flink wat medicijnen nodig heeft. Het besparen van 3%, of liever het voorkomen van een kostentoename met 3%, wordt dan interessant. Toch zal dit niet eenvoudig zijn. Een btw-besparende structuur die de sector in het Verenigd Koninkrijk op dit punt had bedacht strandde bij het HvJ (HvJ 21 februari 2006, zaak C-419/02, BUPA Hospitals, NTFR 2006/467). Maar een gewaarschuwd man telt voor twee. De elementen waarop de BUPA-constructie strandde zijn te verhelpen, en niet geschoten is altijd mis.
Boeken
Tot slot een korte opmerking in dit kader over boeken, al gaat het hier niet om een echte belastingmaatregel. Omdat het btw-tarief op boeken natuurlijk meestijgt, ontstaat een probleem bij de wetgeving omtrent de vaste boekenprijzen. Met een btw-verhoging heeft deze wet, met een vaste boekenprijs inclusief 6%, geen rekening gehouden. Daarom wordt tegelijk met het Belastingplan 2019 voorgesteld om ook de Wet op de vaste boekenprijs te wijzigen. Ondernemers moeten niet opdraaien voor de btw-verhoging en dus krijgen zij de mogelijkheid om het effect van de btw-verhoging door te voeren in de boekenprijzen.
Wilbert Nieuwenhuizen is werkzaam als belastingadviseur te Almere en als universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam. Ook is hij raadsheer-plaatsvervanger aan het Gerechtshof Arnhem.
Meer weten?
Dit commentaar is ook verschenen in NTFR. Probeer NTFR nu uit!
Geef een reactie