Heeft een minderheidsaandeelhouder voor verkrijging van de aandelen in de B.V. een lening verstrekt en heeft de meerderheidsaandeelhouder toen geen lening verstrekt? Dan kan de toetredende minderheidsaandeelhouder een verlies op de lening toch ten laste van de winst brengen, ook al heeft die lening een onzakelijk debiteurenrisico.
Een voormalig directeur en twee andere directeuren sloten een raamovereenkomst en leenden ieder € 300.000 uit aan een vennootschap, die in de loop der tijd in financiële problemen kwam te verkeren. De voormalige directeur en de twee andere directeuren ontvingen tegen betaling van € 1 ook ieder 11% van de aandelen in de vennootschap. De bestaande meerderheidsaandeelhouder had bij de toetreding van de minderheidsaandeelhouders geen lening verstrekt aan de B.V., maar had bij de toetreding van de minderheidsaandeelhouders al € 3.600.000 te vorderen van de vennootschap. Zie ook: ‘Lening niet in verhouding: geen onzakelijke lening’. In geschil is onder meer of voor de beoordeling of een lening een deelnemerschapslening is, moet worden uitgegaan van een materiële benadering in plaats van een formele, civielrechtelijke benadering. Uitgangspunt is volgens de Hoge Raad een formele civielrechtelijke benadering. Pas als een geldverstrekking civielrechtelijk een lening is, kan deze fiscaal ook een lening zijn. Bovendien zou een materiële benadering nu afbreuk doen aan de rechtszekerheid die door de formulering van de Hoge Raad van de criteria voor de deelnemerschapslening in het verleden was beoogd.
Afwaardering lening minderheidsaandeelhouder mogelijk
In geschil was ook of de voormalig directeur de lening ten laste van het inkomen uit werk en woning mocht afwaarderen. Een geldlening is toch onzakelijk ingeval na het verstrekken van de lening en de daaropvolgende toekenning van aandelen aan de geldverstrekkers een situatie ontstaat waarin alle aandeelhouders min of meer in verhouding tot hun aandelenbelang geldleningen aan de vennootschap verstrekken. En als daarbij met die geldlening een onzakelijk debiteurenrisico wordt gelopen, aldus de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3.3.1 van zijn arrest van 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:417. Deze situatie deed zich hier echter niet voor. Ten tijde van de toetreding van de minderheidsaandeelhouders, hadden die geld uitgeleend aan de B.V., terwijl de meerderheidsaandeelhouder bij de toetreding van de minderheidsaandeelhouders geen geld had verstrekt. Hierdoor was de door de minderheidsaandeelhouder verstrekte lening zakelijk en was afwaardering mogelijk. De Hoge Raad heeft dan ook het cassatieberoep van de staatssecretaris verworpen.
Meer informatie: Hoge Raad 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:2
Geef een reactie