Als een ondernemer diensten verleent in ruil voor een vergoeding, waarvan een deel alleen achteraf is verschuldigd bij het behalen van een bepaald resultaat (no cure, no pay), moet hij ook over dat aanvullende deel btw afdragen.
Een vrouw drijft via een eenmanszaak een onderneming. Zij verleent juridische diensten en verstrekt juridisch advies. Zij verricht vooral werkzaamheden voor gedupeerden van aandelentransacties. De cliënten van de juridisch adviseur kunnen kiezen wat voor een vergoeding zij moeten betalen. De cliënten kunnen kiezen uit een gewoon uurtarief of een vergoeding die volgens een formule wordt berekend. Kiezen zij voor de formule, dan betalen zij om te beginnen een vast bedrag voor een gesprek, de vaste kosten en de kosten van de procedure. Als de adviseur de procedure weet te brengen tot een positieve schikking of uitspraak, betaalt haar cliënt nog een vergoeding achteraf. De formule kent weer twee varianten: een lage vaste vergoeding en een hoog percentage van het behaalde resultaat of een hoge vaste vergoeding en een laag percentage van het behaalde resultaat. De vrouw geeft de totale vergoeding op in haar aangifte inkomstenbelasting, maar berekent geen btw over het “no cure, no pay”-deel. Rechtbank Gelderland concludeert echter dat de hoogte van het vaste bedrag en de hoogte van de vergoeding bij wint aan elkaar zijn gekoppeld. Een cliënt kan alleen kiezen voor de formule met de vaste vergoeding als hij ook het winstafhankelijke deel accepteert. Daarmee is dat deel volgens de rechtbank net zo goed een onderdeel van de vergoeding als het vaste deel. En dus moet de vrouw daarover btw in rekening brengen en afdragen.
Wet: art. 8, tweede lid Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 12 november 2018 (gepubliceerd 14 november 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:4866
Geef een reactie