Nederland mag alleen direct afrekenen met een geëmigreerde bv, als de Belastingdienst de vermogensbestanddelen van deze bv tot aan de realisatie van de latente meerwaarden niet meer kan volgen of als daaraan hoge kosten zijn verbonden. Dit heeft advocaat-generaal Kokott geschreven in haar advies aan het Europese Hof van Justitie.
Is het daarentegen vrij eenvoudig om de activa te volgen tot aan de realisatie, dan is het volgens de A-G onevenredig om de verschuldigde belasting meteen in te vorderen. Vindt uitstel van belastingheffing plaats, dan moet de fiscus van geval tot geval bekijken of de vennootschap waardedalingen na de emigratie in aftrek mag brengen op de eindafrekening. Dit is namelijk afhankelijk van de vraag of de waardedalingen in de toekomst in het buitenland in mindering mogen komen op de winst. Als het buitenland een zogeheten step-up verleent, zal dat meestal wel het geval zijn. Dan wordt in het buitenland de marktwaarde van de vermogensbestanddelen op de balans gezet, zodat eventuele latere verliezen in aanmerking kunnen worden genomen. Vindt vervolgens realisatie van de meerwaarde plaats, bijvoorbeeld door verkoop van het vermogensbestanddeel, dan mag Nederland het volledige bedrag van de eindafrekening invorderen. Neemt het buitenland waardeverminderingen niet in aanmerking, dan hoeft Nederland daar niet volledig voor op te draaien. Maar de geëmigreerde vennootschap moet de verliezen wel ergens kunnen compenseren. Op grond van het territorialiteitsbeginsel zou dat het land moeten zijn, waar de vennootschap na de zetelverplaatsing is gevestigd. De uitspraak van het Hof wordt begin 2012 verwacht.
Wet: artikel 15c Wet Vpb
Meer informatie: Hof van Justitie EU, conclusie 8 september 2011, C-371/10
Geef een reactie