Als een vennootschap bij de liquidatie van een deelneming verlies lijdt op een onzakelijke geldlening, maakt dit verlies deel uit van het bedrag dat de vennootschap voor de deelneming heeft opgeofferd. Dit heeft de Hoge Raad beslist.
Volgens de hoogste rechter vloeit het verlies immers voort uit het debiteurenrisico dat de vennootschap in haar hoedanigheid van aandeelhouder heeft aanvaard. Voor de liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet Vpb telt de afwaardering van de geldvordering dan mee voor het bepalen van de hoogte van het liquidatieverlies op de deelneming. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van Hof Arnhem. Het hof had geoordeeld dat de verhoging van de verkrijgingsprijs niet mogelijk was, omdat de vennootschap haar vordering op de deelneming niet had kwijtgescholden. Hierdoor was de deelneming niet bevoordeeld en bovendien was er ook geen andere storting van kapitaal in de deelneming geweest. De Hoge Raad heeft de zaak nu terugverwezen naar een ander hof.
Wet: artikel 13d Wet Vpb
Meer informatie: Hoge Raad, 25 november 2011, LJN: BR4807
Geef een reactie