De Belastingdienst hoeft niet over vaststaande feiten te beschikken om vragen te stellen aan een belastingplichtige. Een redelijk vermoeden is hiervoor voldoende, zo blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
In de betreffende zaak ging het om een belastingplichtige die – samen met zijn echtgenote – navorderingsaanslagen had ontvangen over de jaren 1990 tot en met 2000, vanwege het niet opgeven van bankrekeningen bij de KB Lux. De inspecteur stelde vervolgens vragen over het verloop van deze bankrekeningen in de jaren 2002 en 2003. Deze vragen bleven onbeantwoord, waarna de inspecteur de geschatte bedragen over deze jaren tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen rekende. In geding was of de inspecteur de vragen had mogen stellen, gezien het feit dat voor hem niet vaststond dat de belastingplichtige in 2002 en 2003 nog over de bankrekeningen bij de KB Lux beschikte. De Hoge Raad oordeelde dat een redelijk vermoeden in zo´n geval voldoende is. En van een redelijk vermoeden was in dit geval sprake, omdat de belastingplichtige in de jaren 1990 tot en met 2000 ook over de rekeningen had beschikt.
Wet: artikel 47 AWR
Meer informatie: Hoge Raad, 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1016
Geef een reactie