De fiscus mag bij het versturen van een aanslagbiljet niet voorbijgaan aan de door een belastingplichtige doorgegeven adreswijziging. Een onjuiste adressering van een aanslagbiljet is echter niet automatisch te wijten aan de fiscus. Dit blijkt uit de volgende zaak voor Hof Amsterdam.
De belastingplichtige in deze zaak woonde in Zwitserland en gaf bij het doen van zijn aangifte over 2004 een adreswijziging door in een aangiftesoftware die werd aanvaard door de Belastingdienst. De inspecteur stuurde de aanslag eind 2007 echter naar het oude adres van de man. Ongeveer een jaar later ontving de man een kopie van deze aanslag op zijn nieuwe adres. Hij maakte bezwaar hiertegen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De zaak belandde uiteindelijk voor de Hoge Raad die de zaak doorverwees naar Hof Amsterdam. Zie in dit kader ‘Fiscus mag manier van doorgeven adreswijziging niet voorschrijven’. Het verwijzingshof stelde voorop dat het bezwaar van de man ontvankelijk was. Wel vond de rechter dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de elementen van de aanslag vóór de dagtekening ervan waren vastgesteld en dat het daarvan opgemaakte aanslagbiljet eind 2007 ter post was bezorgd. Het hof vond ook dat de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag voldoende zorgvuldig had gehandeld door bij het adresseren van het aanslagbiljet af te gaan op het adres dat was opgenomen in het systeem Beheer van Relaties. Dit adres was namelijk in overeenstemming met het adres dat was vermeld in het in 2006 van de man ontvangen (papieren) aangiftebiljet over 2004. De adreswijziging werd immers alleen gecommuniceerd in de aangiftesoftware voor een later jaar. De onjuistheid van de adressering van het aanslagbiljet was in dit geval dus niet aan de inspecteur te wijten en de aanslag was tijdig opgelegd.
Wet: artikel 6.8 lid 3 Awb en artikel 22j AWR
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 10 oktober 2013 (gepubliceerd op 12 november 2013), ECLI:NL:GHAMS:2013:3341
Geef een reactie