De rechtbank oordeelde dat een stichting die een festival aanbood tegen commerciële tarieven niet aangemerkt kon worden als ANBI. Dat de beleving op dit festival anders was dan bij andere festivals veranderde daar niets aan.
In deze zaak ging het om een stichting die sinds 2009 twee maal per jaar een muziek- en kunstfestival organiseerde. Eén driedaags festival in september en een kleinere versie in april/mei. De stichting verzocht de belastingdienst om haar met ingang van 1 januari 2012 als algemeen nut beogende instelling (ANBI) aan te merken. Toen de inspecteur dit verzoek afwees, stapte de stichting naar de rechter. Rechtbank Noord-Nederland boog zich over de vraag of de stichting (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beoogde. Voor de afbakening van het algemene versus het particuliere belang achtte de rechter de ‘quid-pro-quo toets’ van belang, zoals eerder geformuleerd door Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In deze toets gaat het om de tegenprestatie van de bezoeker: het tarief dat deze betaalt. De rechter volgde de inspecteur in zijn standpunt dat de organisator het festival aanbood tegen min of meer commerciële tarieven. De potentiële festivalbezoeker had een bepaald bedrag te besteden en koos daarvoor de beleving die hem aansprak. Dat de beleving op dit festival een andere was dan bijvoorbeeld op Pinkpop of Lowlands, deed niet af aan het feit dat deze festivals de particuliere, consumptieve belangen van de bezoekers diende. Ook was het niet vergelijkbaar met festivals waarbij er voor elke voorstelling afzonderlijk betaald moest worden. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagde daarom niet. Volgens de rechtbank had de inspecteur de stichting dus terecht niet aangemerkt als een ANBI.
Wet: artikel 5b Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 30 mei 2013 (gepubliceerd op 15 november 2013), ECLI:NL:RBNNE:2013:3310
Geef een reactie