Kan een bv een fiscale voorziening vormen voor een ‘zachtpensioenregeling’ die zij introduceerde voor haar werknemers? Hierover oordeelde Gerechtshof Amsterdam.
In 2005 – het jaar voordat de Wet VPL (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling) een einde maakte aan de fiscale faciliëring van regelingen die het mogelijk maakten eerder te stoppen met werken – introduceerde een nv een ‘zachtpensioenregeling’. Deze pensioenregeling compenseerde deels het nadeel dat de werknemers ondervonden doordat zij met de Wet VPL ineens hun rechten op diverse vroegpensioenregelingen verloren zagen gaan. De werknemers kregen een voorwaardelijke pensioentoezegging. Bij Gerechtshof Amsterdam was in geschil of de bv op 31 december 2005 een voorziening voor toekomstige uitgaven mocht vormen voor de toekenning van het ‘zacht pensioen’ en aan welke jaren deze lasten konden worden toegerekend.
Voorziening
Voor de vorming van een fiscale voorziening is (cumulatief) vereist:
- dat het om toekomstige uitgaven gaat die hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaande aan de balansdatum (oorsprongsvereiste),
- die ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend (toerekening)
- en waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven zich zullen voordoen (zekerheidsvereiste).
Toerekeningsvereiste
De vraag was of aan het toerekeningsvereiste was voldaan. Het hof stelde voorop dat voor een toerekening van de uit de zachtpensioenregeling voortvloeiende lasten aan jaren die waren verstreken op het moment dat het zacht pensioen werd toegekend, sprake moest zijn van een voldoende nauwe band tussen het recht op zacht pensioen en de uitoefening van de dienstbetrekking in die jaren. In een van de drie varianten waarvan de nv en de inspecteur een berekening hadden gemaakt, oordeelde het hof dat dit het geval was. Het ging om de variant waarin de lasten voor het zacht pensioen (per werknemer) werden toegerekend aan de periode dat daadwerkelijk een dienstbetrekking moest hebben bestaan om in aanmerking te komen voor zacht pensioen. De toerekenperiode eindigde dan op de pensioeningangsdatum maar uiterlijk op 31 december 2020. Deze variant was in overeenstemming met goed koopmansgebruik en omdat de nv ermee instemde dat deze variant werd toegepast, verklaarde het hof het hoger beroep van de inspecteur gegrond.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 28 maart 2013, LJN: BZ6105
Geef een reactie