De btw die is begrepen in oninbare vorderingen kan niet als voorbelasting in aftrek komen op de aangifte omzetbelasting. Op grond van een wettelijke regeling is het verplicht een afzonderlijk verzoek om teruggaaf in te dienen. Daarop wijst Hof Amsterdam.
Voor de fiscale neutraliteit is de teruggaaf van omzetbelasting die is begrepen in oninbare vorderingen mogelijk. De wettelijke regeling verplicht dit te doen door een afzonderlijk verzoek om teruggaaf in te dienen. Het is dus niet mogelijk de omzetbelasting rechtstreek op de aangifte in mindering te brengen, zoals een belastingadvieskantoor deed. Het hof gaf aan dat de staatssecretaris in 1980 goedgekeurde dat de omzetbelasting die is begrepen in creditnota’s wel rechtstreeks op de aangifte in mindering kan worden gebracht. Maar dit betekent volgens de rechter niet dat de staatssecretaris een zelfde faciliteit moet verlenen voor de omzetbelasting die is begrepen in de vorderingen op dubieuze debiteuren. De ondernemer die een creditnota verzendt – en daarmee zijn vordering prijsgeeft – verkeert niet in dezelfde positie als een ondernemer die meent dat de hem toekomende vergoeding niet zal worden ontvangen. De inspecteur had dan ook terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Wet: artikel 29, lid 1, onderdeel a, Wet OB
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 4 april 2013 (gepubliceerd op 17 april 2013), LJN: BZ7222
Geef een reactie