Rechtbank Breda heeft geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet in strijd is met het discriminatieverbod (art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM).
Onlangs oordeelde Hof Den Bosch in een andere zaak nog dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOF) niet discriminatoir was. Rechtbank Breda komt nu tot een ander oordeel. Op basis van de parlementaire geschiedenis en een aantal andere feiten en omstandigheden (zie volledige motivatie in brondocument) had de wetgever de ‘wide margin of appreciation’ volgens de rechtbank overschreden. Er bestond geen redelijke rechtvaardiging voor de hierdoor ontstane ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Daarom was sprake van een onaanvaardbare discriminatie zoals bedoeld in art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. De aan de erfgenaam opgelegde aanslag moest worden veranderd in een conserverende aanslag, die alleen zou worden ingevorderd als de onderneming niet minimaal vijf jaar wordt voortgezet.
Inmiddels is er een groot aantal andere uitspraken van rechtbanken, waaronder proefprocedures die middels sprongcassatie aan de Hoge Raad zijn voorgelegd. Te verwachten valt dat de Hoge Raad nog dit jaar zijn oordeel zal vellen over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet.
Wet: artikel 31a en 35c Successiewet (tekst 2009), artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR
Meer informatie: Rechtbank Breda, 29 maart 2013 (gepubliceerd 26 april 2013), LJN: BZ8593
Geef een reactie