Bij het erven van een woning in 2010 was terecht uitgegaan van de WOZ-waarde in het jaar van overlijden. Volgens de commissie voor verzoekschriften was het niet toepassen van de hardheidsclausule gerechtvaardigd.
Bij erfrechtelijke verkrijging van een woning, kan sinds 1 januari 2012 de WOZ-waarde in aanmerking worden genomen in het jaar volgend op het overlijdensjaar. Bij overlijden in 2010 was dat nog niet het geval, maar gold voor de vaststelling van de erfbelasting de WOZ-waarde van het jaar van overlijden (jaar 2010, met peildatum 1 januari 2009).
Erfgenamen die een woning erfden bij overlijden in 2010 verzochten de Eerste Kamer hun individuele kwestie te onderzoeken, met beroep op de hardheidsclausule. Zij vonden namelijk dat bij de vaststelling van de erfbelasting uitgegaan had moeten worden van de werkelijke opbrengst van de woning, die een stuk lager was dan de WOZ-waarde. Daarbij wilden ze de kosten voor het opknappen en verkopen van de woning nog van de verkoopopbrengst aftrekken. De staatssecretaris had dit verzoek afgewezen en aangegeven dat in de wet is vastgelegd dat alleen de begrafeniskosten in aftrek konden komen. De commissie voor de verzoekschriften oordeelde dat de staatssecretaris terecht de hardheidsclausule niet had toegepast. Er was geen sprake van gevolgen van wetgeving die de wetgever niet had voorzien. Sinds aanpassing van de wet per 2012 ligt de peildatum van de woningwaarde wel dichter bij de overlijdensdatum. Bij deze wijziging is uitdrukkelijk afgezien van terugwerkende kracht.
Wet: artikel 63 AWR
Meer informatie: Verslag van de commissie voor de Verzoekschriften, 16 april 2013 (op 23 april door Eerste Kamer besloten volgens voorstel)
Geef een reactie