Hof Amsterdam heeft benadrukt dat putopties niet tot een aanmerkelijk belang (ab) behoren. Bovendien heeft het hof duidelijk gemaakt dat de kosten van putopties (verkoopopties) alleen de verkoopprijs van de aandelen verlagen als de verkoper de putopties echt uitoefent.
In de zaak voor het hof meende een houder van een (fictief) aanmerkelijk belang dat putopties op aandelen net als koopopties in beginsel worden gelijkgesteld met aandelen voor de winst uit ab.
Eén van zijn argumenten was dat de positie van de koper van een putoptie economisch zou zijn te vergelijken met de positie van de verkoper van een koopoptie. Het hof oordeelde echter dat deze twee situaties juridisch niet zijn gelijk te stellen. Verder stelde de aandeelhouder dat de premies die hij had betaald voor de putopties zijn fiscale overdrachtsprijs verlaagden. Maar deze premies verlagen de overdrachtsprijs alleen als de putoptie daadwerkelijk is uitgeoefend. De man had zijn putopties laten expireren, zodat hij de corresponderende premie niet mocht aftrekken van zijn overdrachtsprijs. Het hof kon zich evenmin vinden in de argumenten van de man om voorbij te gaan aan de letterlijke wettekst. Ten slotte beweerde de aandeelhouder nog dat de putoptiepremie behoort tot de aftrekbare kosten van reguliere voordelen uit ab. Het hof wees ook dit standpunt af, omdat het geen steun vond in het recht.
Wet: artikelen 4.4 en 4.32, eerste lid IB 2001
Meer informatie: Hof Amsterdam, 28 maart 2013 (gepubliceerd 8 mei 2013), LJN: BZ9394
Geef een reactie