Wie een leerovereenkomst afsluit met een opleidingsinstituut moet er rekening mee houden dat de fiscus deze overeenkomst onder omstandigheden kan aanmerken als een arbeidsovereenkomst.
Als de werkzaamheden die iemand verricht tijdens een leertraject voorop staan en niet het vergroten van eigen kennis en het opdoen van werkervaring kan er sprake zijn van arbeidsovereenkomst. Zo vond de Hoge Raad dat er sprake was van een dienstbetrekking tussen een aspirant-registerloods en een stichting die speciaal was opgericht door de Nederlandse loodsencorporatie. Van die stichting kreeg de aspirant-registerloods maandelijks € 2.800, een reis- en verblijfkostenvergoeding, een jaarlijkse vakantietoeslag en 24 (betaalde) vakantiedagen per jaar. Volgens de fiscus was hierdoor geen sprake van een leerovereenkomst maar van een arbeidsovereenkomst. Zowel het hof als de Hoge Raad deelde deze mening, nu de aspirant-registerloods tijdens zijn opleiding aanwijzingen moest volgen van de Nederlandse en regionale loodsencorporaties. De rechter wees ook op feit dat het belang van de loodsencorporaties om te voorzien in hun behoefte aan goed opgeleide beroepsgenoten en daarmee de continuïteit van hun beroepsbeoefening te verzekeren, voorop stond in de relatie met de aspirant-registerloodsen. De werkzaamheden van de aspirant-registerloodsen in het kader van de leerovereenkomsten waren volgens de rechter vooral hierop gericht. Nu de leerovereenkomst in feite een arbeidsovereenkomst was, kreeg de stichting terecht een beschikking voor premies werknemersverzekeringen.
Wet: artikel 2 Wet IB LB 1964
Meer informatie: Hoge Raad, 3 mei 2013, LJN: BY8742
Geef een reactie