Volgens de Hoge Raad hebben erfgenamen die een nalatenschap erven bestaande uit de verplichting om jaarlijks certificaten van aandelen (vrij van recht) te schenken aan een ANBI en de aanslag schenkingsrecht te voldoen, recht op giftenaftrek.
Van een dergelijke schenking is bijvoorbeeld sprake als een belastingplichtige bij notariële akte een aanspraak op periodieke uitkeringen van 16.000 certificaten van aandelen schenkt aan een ANBI en na zijn overleden de erfgenamen hiermee doorgaan. Die erfgenamen mogen van de Hoge Raad in hun aangifte inkomstenbelasting een met hun erfdeel evenredig gedeelte van de waarde van de geleverde certificaten en van het betaalde schenkingsrecht in aanmerking nemen als persoonsgebonden aftrek wegens giften. Ze mogen daarbij uitgaan van de waarde van de certificaten op het moment dat deze ter beschikking zijn gesteld. De fiscus kijkt bij de beoordeling of een waardeverschuiving heeft plaatsgevonden uit het vermogen van de erflaatster naar dat van de begiftigde (bijvoorbeeld een ANBI) en of er op het moment van de schenking door de erflaatster sprake was van vrijgevigheid. Daarnaast moet ook aan het vereiste van vaste en gelijkmatige uitkeringen worden voldaan. In de zaak bij de Hoge Raad werd aan beide vereisten voldaan. Het feit dat de erfgenamen eenmalig een uitkering te laat hadden gedaan, leidde niet ertoe dat er geen sprake meer was van gelijkmatige uitkeringen. De erfgenamen mochten daarom de persoonsgebonden giftenaftrek in de aangifte inkomstenbelasting claimen.
Wet: artikel 6.32, 6.33 en 6.34 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 3 mei-2013, LJN: BY8161
Geef een reactie