Een ontslaguitkering die wordt bepaald met de kantonrechtersformule kan niet worden aangemerkt als een uitkering wegens vervroegde uitkering. Dat de kantonrechter rekening houdt met bepaalde elementen die ook van belang zijn bij toekenning van een VUT-regeling, verandert hier niets aan.
Dit oordeelde de rechter in een zaak waarin de werknemer pleitte dat zijn ontslaguitkering van €100.000 uitsluitend bij de werkgever in de eindheffing betrokken moest worden en onbelast was in de inkomstenbelasting. De arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever was wegens gewichtige redenen ontbonden. Bij de bepaling van de ontslagvergoeding keek de kantonrechter mede naar de leeftijd van de werknemer, bruto maansalaris en de duur van het dienstverband. Rechtbank Den Haag was het met de inspecteur eens dat de ontslagvergoeding die de kantonrechter vaststelde geen VUT-uitkering was die op de werknemer drukte (volgens artikel 32ba Wet LB). De genoten vergoeding was dus terecht als loon uit dienstbetrekking aangemerkt. Als er wel sprake was geweest van een VUT-uitkering, zou deze trouwens niet alleen als eindheffingsbestanddeel in de heffing worden betrokken, maar ook als loon (uit vroegere dienstbetrekking) van de werknemer worden aangemerkt. Dit zou ook leiden tot inhouding van loonheffing over de uitkering en betrekking in de aangifte inkomstenbelasting. Dus zelfs als het standpunt van de werknemer was gevolgd, zou het niet leiden tot het gevolg dat hij beoogde.
Wet: artikel 10 en 32ba Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.81 en 3.82 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 18 september 2013 (publicatie op 16 december 2013), ECLI:NL:RBDHA:2013:17737
Geef een reactie