Bij de Hoge Raad was in geschil of het perceel dat een garagebedrijf verkocht een bedrijfsmiddel was of tot de voorraad behoorde. Kort voor de levering ontruimde het bedrijf de gestalde auto’s op het perceel en verwijderde het asbest. Ondanks deze activiteiten was toch vorming van een HIR mogelijk.
De gemeente verzocht een garagebedrijf om het perceel dat in gebruik was als autostalling te verkopen, zodat er woningen gebouwd konden worden. Naar aanleiding van dit verzoek besloot het garagebedrijf het perceel te herontwikkelen en te verkopen. Tussen 2000 en 2005 verrichtte het garagebedrijf projectontwikkelingsactiviteiten, maar bleef het perceel in gebruik om auto’s en materialen op te stallen. Twee weken voor de levering begon het bedrijf met ontruimen en asbestverwijdering. Na de levering op 6 januari 2006 vormde het bedrijf een herinvesteringsreserve. Hof Amsterdam oordeelde dat de projectontwikkeling weliswaar als een nieuwe ondernemingsactiviteit was te beschouwen, maar dat de garage het perceel als bedrijfsmiddel aan kon blijven merken. Het perceel vervulde tot (kort voor) de leveringsdatum de voor de onderneming wezenlijke functie van stallingsruimte. De ontruimingsactiviteiten zorgden er niet voor dat het perceel niet langer als bedrijfsmiddel kwalificeerde, omdat die activiteiten gebruikelijk verbonden zijn aan de levering. Zie ook ‘Projectontwikkeling leidt tot nieuwe ondernemingsactiviteit’. Volgens de Hoge Raad gaf dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De vorming van een HIR was toegestaan.
Meer informatie: Hoge Raad, 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1439
Geef een reactie