Een btw-ondernemer kan de betaalde btw over een goed dat incidenteel is aangeschaft aftrekken van haar winst, zelfs als het goed verder in geen verband staat met de overige economische activiteiten van zijn onderneming. Vereist hierbij is dat de belanghebbende het goed in zijn hoedanigheid als btw-ondernemer heeft aangeschaft.
In deze zaak ging het om een ondernemer die een motorjacht had aangeschaft. De inspecteur stelde na een boekenonderzoek bij belanghebbende vast dat geen recht op aftrek van de btw bestond, omdat er geen sprake was van een ondernemingsactiviteit.
De Hoge Raad volgde de inspecteur niet, maar ging mee met de conclusie van Advocaat-Generaal Van Hilten. A-G Van Hilten gaf – naar aanleiding van enkele uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie – aan dat een ondernemer recht op btw-aftrek heeft indien hij een goed in de hoedanigheid van belastingplichtige heeft aangeschaft. Hierbij moet onder meer rekening worden gehouden met de aard van het goed, het tijdsverloop tussen de aanschaf en de verkoop, of de onderneming actief stappen heeft ondernomen die nodig zijn voor bedrijfsmatig gebruik van het goed en de bedoeling van de ondernemer bij de aanschaf. De omstandigheid dat het jacht is aangeschaft in het kader van een incidentele, niet aan de uitoefening van de onderneming eigen, economische activiteit, brengt niet mee dat geen recht op aftrek bestaat, zo besluit de Hoge Raad.
Wet: Artikel 20, lid 1 AWR, Art. 9 jo. art. 17 van de Zesde richtlijn en art. 7 jo. art. 15 OB 1969
Meer informatie: Hoge Raad, 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1363
Geef een reactie