Belastingplichtigen, waaronder ondernemers, moeten binnen de wettelijke termijn aangifte doen. Een faillissement of surséance van betaling in een later jaar vormt geen rechtvaardiging voor het niet doen van die aangifte. De fiscus mag daarom bij het uitblijven van de aangifte op basis van een redelijke schatting een ambtshalve aanslag opleggen.
Het feit dat een ondernemer geen ondernemingsactiviteiten kon verrichten vanwege een zakelijk conflict waarbij fysiek geweld tegen hem werd gebruikt, is geen excuus om na hervatting van die activiteiten geen aangifte te doen. Ook de stelling dat pas aangifte kon worden gedaan, nadat men over de dagafschriften van de boedelrekening beschikte vanaf de datum van faillissement is niet aanvaardbaar. De ondernemer hoeft bovendien niet eerst kennis te nemen van de uitkomst van de procedures die zijn curator heeft gevoerd, om zijn aangifte inkomstenbelasting in te dienen. De accountant in deze zaak had volgens het hof een jaarrekening op kunnen stellen en daarin pro memorie posten van oninbare debiteuren of crediteurenposten op kunnen nemen. Hij had immers wel aangifte omzetbelasting gedaan in het desbetreffende jaar. Wel verminderde het hof de winst met ruim € 35.000, omdat de inspecteur deze stijging niet kon onderbouwen.
Wet: artikel 27e AWR
Meer informatie: Hof Den Haag, 12 december 2012 (gepubliceerd 4 februari 2013), LJN: BZ0529
Geef een reactie