Sinds het Van der Steen arrest (Hof van Justitie van de EU, 18 oktober 2007, nr. C-355/06) is het duidelijk dat directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) geen btw-ondernemer zijn voor de werkzaamheden die zij verrichten als werknemer van hun bv. Als zo’n dga na 18 oktober 2007 toch btw aftrekt, mag de Belastingdienst deze btw naheffen.
Na het Van der Steen-arrest heeft de overheid geprobeerd om de btw die dga’s van 26 april 2002 tot 18 oktober 2007 ten onrechte hadden afgetrokken op de een of andere manier toch weer terug te krijgen. Het rechtszekerheidsbeginsel bleek daarbij de plannen van de overheid in de weg te zitten. Maar dit beginsel gaat niet zo ver dat de fiscus ook na 18 oktober 2007 nog de onterecht verleende btw-status van een dga moet honoreren.
Einde btw-ondernemerschap
In een zaak voor Rechtbank Den Haag had de inspecteur een dga in eerste instantie aangemerkt als btw-ondernemer, waarbij hij samen met zijn bv een fiscale eenheid vormde voor de omzetbelasting. Op basis van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 21 december 2007, nr. CPP2007/3160 was de dga met terugwerkende kracht vanaf 18 oktober 2007 geen btw-ondernemer meer. Hij had echter op 27 december 2007 nog een personenauto aangeschaft. De fiscale eenheid had de btw over deze auto afgetrokken. De rechtbank oordeelde dat de fiscus deze afgetrokken btw mocht naheffen. Tot 18 oktober 2007 had de inspecteur op basis van het rechtszekerheidsbeginsel de dga als btw-ondernemer moeten aanmerken. Daarna was het echt gedaan met het btw-ondernemerschap van de dga en daarmee ook met zijn recht op aftrek van voorbelasting.
Wet: artikelen 7, eerste lid en 15 OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 6 februari 2013 (gepubliceerd 20 februari 2013), LJN: BZ1819
Geef een reactie