De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 15 maart een stokje gestoken voor een opgezette constructie waarbij twee pandeigenaren middels het aangaan van een geregistreerd partnerschap van één dag overdrachtsbelasting wilden ontgaan. Jef Thoma, specialist op het gebied van overdrachtsbelasting, doet voor Taxence de zaak verder uit de doeken.
In de betreffende procedure hadden twee eigenaren ieder een onverdeeld aandeel in tien onroerende zaken. Deze twee eigenaren deden een beroep op de tijdens de parlementaire behandeling reeds gesignaleerde mogelijkheid om onder andere overdrachtsbelasting te ontgaan door het aangaan van een (tijdelijk) geregistreerd partnerschap. Na een dag werd dat partnerschap ontbonden en gingen de twee eigenaren over tot verdeling van de gemeenschap.
‘Zij meenden daarbij gebruik te kunnen maken van artikel 3, eerste lid, onderdeel b BRV,’ legt Thoma uit. ‘Daarin is geregeld dat de verdeling van een huwelijksgemeenschap niet als een verkrijging wordt aangemerkt. In artikel 2, lid 6, Awr is bepaald dat alle rechtsgevolgen die de belastingwetten verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk ook verbindt aan de onderscheidene momenten en toestanden van een geregistreerd partnerschap.’
'De inspecteur achtte genoemde artikelen echter op grond van fraus legis niet van toepassing en werd daarin gevolgd door Rechtbank Arnhem,’ vervolgt Thoma. ‘In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem echter dat gezien de wetshistorie, waaruit duidelijk bleek dat de wetgever op de hoogte was althans had kunnen zijn van genoemde escape, geen sprake kon zijn van strijd met doel en strekking van de wet en dat reeds daarom geen sprake was van fraus legis. De Hoge Raad oordeelde echter dat het achterwege blijven van een wettelijke regeling ter bestrijding van kenbare constructies niet aan de toepassing van fraus legis in de weg staat.'
Volgens de Hoge Raad had het geregistreerde partnerschap alleen plaatsgevonden om overdrachtsbelasting te ontgaan. Het partnerschap was voor zo korte tijd aangegaan dat het geen reële praktische betekenis kon hebben. Er was sprake van wetsontduiking. Thoma: ‘Nu artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de WBR niet van toepassing is, zijn op genoemde verdeling de regels van artikel 7 respectievelijk artikel 12 BRV van toepassing.’ De naheffingsaanslag was dan ook terecht opgelegd.
Jef Thoma is aan Taxence verbonden als docent van de PE-Pitstop Onroerendezaaklichamen in de overdrachtsbelasting, een praktische cursus van drie lesuren die op 23 mei zal plaatsvinden in Restaurant Groot Kievitsdal te Baarn. Klik hier voor meer informatie
Meer informatie: Hoge Raad, 15 maart 2013, LJN: BY0548
Geef een reactie