Een inspecteur handelde volgens de Hoge Raad niet onzorgvuldig door verklaringen van betalingsgedrag af te blijven geven, terwijl hij wist dat de uitlener mogelijk onjuiste belastingaangiften deed. De inlener was terecht aansprakelijk gesteld voor de niet ingehouden en afgedragen loonheffingen.
Bij inlening van werknemers, kan de inlener aansprakelijk worden gesteld voor de loonheffingen die de uitlener ten onrechte niet heeft ingehouden en afgedragen. Dit omvat loonbelasting die berekend is met toepassing van het anoniementarief en een brutering van het uitbetaalde loon.
Dit bevestigde de Hoge Raad in een zaak die was aangespannen door een aansprakelijk gestelde inlener. In de jaren 1999 en 2000 had de inlener nog verschillende ‘verklaringen van betalingsgedrag’ van de uitlener gekregen die waren afgegeven door de inspecteur. Eind 1998 was in overleg met onder andere het Bestuur van ’s Rijksbelastingen en de FIOD besloten tot een strafrechtelijk onderzoek tegen de uitlener. De inlener vond daarom dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door de verklaringen van betalingsgedrag te blijven afgeven. De Hoge Raad concludeerde echter dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld, ook al wist hij dat ernstig rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat de uitlener onjuiste belastingaangiften deed. De inlener was dus terecht aansprakelijk gesteld. Omdat hij verder niet aannemelijk kon maken dat het anoniementarief ten onrechte was toegepast, kon zijn aansprakelijkheid ook niet worden gematigd.
Wet: artikel 34 Invorderingswet
Meer informatie: Hoge Raad, 22 maart 2013, LJN: BZ5048
Geef een reactie