Er bestaat al enige tijd onzekerheid over de vraag of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel (Zie onder andere ‘Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in Successiewet discrimineert’). De meningen zijn hierover verdeeld. Rechtbank Haarlem concludeert in ieder geval dat de fiscus beleggingsvermogen anders mag behandelen dan ondernemingsvermogen.
In de zaak voor Rechtbank Haarlem hadden drie belanghebbenden de nalatenschap van hun vader geërfd. Tot deze nalatenschap behoorde de (gedeeltelijke) eigendom van drie panden. Deze panden hadden elk een bedrijfsruimte en drie bovenwoningen. Op het moment van overlijden van de vader stonden alle bedrijfsruimtes leeg terwijl acht van de negen bovenwoningen werden verhuurd. De inspecteur merkte de drie panden daarom aan als beleggingsvermogen, waarvoor de erfgenamen niet de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting mochten toepassen. De erfgenamen vonden dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank wees erop dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit is bedoeld om te voorkomen dat het voortbestaan van een onderneming gevaar loopt. Zonder deze faciliteit zou de erfgenaam ondernemingsvermogen te gelde moeten maken om de erfbelasting te kunnen betalen. Dit zou leiden tot een risico voor de werkgelegenheid en economische diversiteit. Volgens de wetgever ontbrak dit risico bij niet-ondernemingsvermogen. De rechtbank oordeelde daarom dat beleggingsvermogen niet is te vergelijken met ondernemingsvermogen. Een verschil in fiscale behandeling tussen deze vermogens is dan niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Overigens verklaarde de rechtbank het beroep toch gegrond, omdat beide partijen de bepleite waarde van de panden onvoldoende onderlegden. De rechtbank stelde daarom de waarde van de panden zelf vast.
Wet: artikelen 21, eerste lid en 35b SW 1956
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 14 december 2012 (gepubliceerd 8 januari 2013), LJN: BY7948
Geef een reactie