De fiscus legde terecht een navorderingsaanslag Vpb op aan de bv van een dga die een Zwitserse AG had opgericht met als enig doel omzet buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden. Het resultaat dat werd toegerekend aan de Zwitserse AG was volgens de Hoge Raad gewoon belastbare winst van de Nederlandse bv van de dga.
Het ging in deze zaak om een Nederlandse dga die naast zijn Nederlandse bv ook een Zwitserse AG had opgericht. Beide ondernemingen hielden zich bezig met in- en verkoop van papier. Uit een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD bleek dat de dga de Zwitserse AG alleen had opgericht om omzet ongezien door te sluizen. De dga had zijn aandelenbelang in de Zwitserse AG bovendien niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur legde daarom navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting op aan de Nederlandse bv en de dga. Volgens de inspecteur gaf de dga leiding aan de Zwitserse AG alsof het de Nederlandse bv betrof. De Hoge Raad stelde de inspecteur in het gelijk. Het was volgens de rechter de dga die bepaalde of het resultaat dat werd behaald met de in- en verkoop van papier via de Nederlandse bv of via de Zwitserse AG zou lopen. De rechter vond dat er sprake was van een vermomde uitdeling, nu de Nederlandse bv zich een winst had laten ontgaan in het voordeel van de Zwitserse AG. Volgens de rechter speelden daarbij vooral aandeelhoudersmotieven een belangrijke rol. Het hof stelde de winst van de Zwitserse AG in goede justitie vast op 15% van de kosten.
Wet: artikel 8 VPB 1969
Meer informatie: Hoge Raad, 4 januari 2013, LJN: BT8777
Geef een reactie