De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dagvaarding van de Staat, onder toevoeging van de inspecteur, aangemerkt moet worden als een mededeling aan de inspecteur. Na zo’n dagvaarding kan immers niet van de belastingplichtige worden gevergd dat hij de inspecteur in gebreke stelt.
Een van de belangrijkste formele eisen voor het instellen van beroep is het desbetreffende bestuursorgaan in gebreke stellen. Een bv die ruim zestien btw-teruggaafverzoeken had ingediend bij de Belastingdienst stelde beroep in bij de rechtbank, omdat de inspecteur geen beslissing had genomen op zijn verzoeken. Volgens de inspecteur moest het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de bv hem niet in gebreke had gesteld. De bv meende dat de civiele kort gedingprocedure bij de rechtbank als ingebrekestelling moest worden aangemerkt. Ook wees de bv erop dat zij de inspecteur meerdere keren had verzocht een beslissing te nemen en dat niet viel te verwachten dat de inspecteur door een (formele) ingebrekestelling dit alsnog zou doen. De Hoge Raad vond net zoals de rechtbank dat redelijkerwijs niet van de bv kon worden gevergd dat zij (verdere) stappen zou zetten om de inspecteur in gebreke te stellen. De rechter merkte nog op dat nu de inspecteur geen rechtspersoon of natuurlijke persoon was, de bv in het kort geding terecht de Staat in rechte had betrokken, mede onder toevoeging dat het hier ging om de inspecteur. De door de bv in de civiele procedure ingestelde vordering moest daarom worden gezien als een mededeling die (mede) was gericht aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de bv gegrond.
Wet: artikel 6:12 lid 2 en 3 Algemene wet bestuursrecht
Meer informatie: Hoge Raad, 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:21
Geef een reactie