De omstandigheid dat een onderneming een geldlening niet op korte termijn kan aflossen wil nog niet zeggen dat die lening oninbaar is (‘niet voor verwezenlijking vatbare recht’). De kwijtscheldingswinstvrijstelling is in dat geval dan ook niet van toepassing, zo oordeelde Hof Amsterdam.
Een schuldeiser kan verschillende redenen hebben om een vordering op een ander kwijt te schelden. In beginsel leidt het kwijtgescholden bedrag tot winst bij de schuldenaar. Maar door een beroep te doen op de kwijtscheldingswinstvrijstelling hoeft hij geen belasting hierover te betalen. Om in aanmerking te komen voor deze vrijstelling moet de kwijtschelding plaatsvinden op zakelijke gronden én de schuldenaar moet bewijzen dat pogingen tot inning of verhaal van de vordering vruchteloos zouden blijven. Vooral het laatstgenoemde criteria was doorslaggevend in de zaak bij Hof Amsterdam. De schuldeiser in kwestie had namelijk aangeboden genoegen te nemen met een betaling ineens van € 1.900.000 tegen finale kwijting. Het resterende bedrag van ruim acht ton werd kwijtgescholden. De schuldenaar (een saunabedrijf) deed tevergeefs een beroep op de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Het hof was het met de inspecteur eens dat hier geen sprake was van een niet voor verwezenlijking vatbaar recht. De bank van de schuldenaar zou namelijk het bedrag van € 1.900.000 financieren, omdat bij haar blijkbaar voldoende vertrouwen bestond dat de rente en aflossing verzekerd zou zijn voor de lening. De inspecteur mocht dus ervan uitgaan dat deze betalingscapaciteit verder reikte dan de aangegane lening van € 1.900.000. Nu de schuldenaar deze stelling niet kon ontkrachten, verklaarde het hof zijn beroep ongegrond.
Meer informatie: Hof Amsterdam, 20 maart 2013 (gepubliceerd op 4 juli 2013), ECLI:NL:GHAMS:2013:1810
Geef een reactie