Bij de bepaling van de WOZ-waarde van onroerend goed blijft de waarde van natuurterreinen buiten beschouwing als dat terrein wordt beheerd door bepaalde rechtspersonen. De gemeente hoeft deze vrijstelling niet toe te kennen aan natuurlijke personen.
Een belanghebbende had voor de Hoge Raad gesteld dat de wetgever natuurlijke personen discrimineerde door de vrijstelling alleen toe te kennen aan rechtspersonen. De Hoge Raad verwierp dit beroep. De Raad benadrukt dat de vrijstelling alleen geldt als het natuurterrein wordt beheerd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die voor minstens 90% het behoud van natuurschoon als doel heeft. Deze eis vormt een extra waarborg dat de vrijstelling beperkt blijft tot echte natuurterreinen. Daarom is geen sprake van discriminatie.
Regeling: artikel 10, tweede lid Uitv.reg. IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 28 juni 2013 (gepubliceerd 5 juli 2013), ECLI: ECLI:NL:HR:2013:66
Geef een reactie