De uitkeringen uit een personeelsfonds aan werknemers kunnen ook onbelast blijven als het fonds nog geen vijf jaar bestaat. Tot dit oordeel kwam de Hoge Raad.
In de betreffende zaak had een bv in december 2001 een personeelsfonds opgericht, in de vorm van een stichting. Vanaf 2002 werden bedragen ingehouden op het nettoloon van de werknemers. Deze bedragen werden in het personeelsfonds gestort, en de werkgever verdubbelde de bedragen. In de periode 2002 tot en met 2007 deed de werkgever uit het personeelsfonds diverse uitkeringen aan werknemers, zonder hierop loonheffingen in te houden. De inspecteur legde naheffingsaanslagen op, omdat hij vond dat niet aan de voorwaarden voor de fondsenvrijstelling was voldaan. Volgens de inspecteur moest het personeelsfonds minimaal vijf jaar bestaan voordat onbelaste uitkeringen konden worden gedaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat de voorwaarde dat de werkgeversbijdrage in de vijf voorgaande jaren niet hoger mocht zijn dan de totale bijdrage van de werknemers, niet met zich meebracht dat het fonds in alle vijf voorgaande jaren moest hebben bestaan. Omdat het fonds in de vijfjaarsperiode was opgericht, was uitsluitend van belang of in de periode tussen de oprichting en de uitkeringen aan de werknemers aan de bovengenoemde voorwaarde was voldaan. Aangezien dit het geval was, mochten de uitkeringen aan de werknemers onbelast blijven.
Wet: artikel 11 Wet LB
Meer informatie: Hoge Raad, 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:476
Geef een reactie