Een inspecteur die niet erg zijn best deed om het hof van juiste informatie te voorzien, werd hiervoor gestraft. Het hof vond dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij de meerderheidsregel niet had geschonden in een casus over navordering van een eigen bijdrage voor privégebruik van een auto van de zaak.
Nadat de FIOD een onderzoek had ingesteld bij een leasemaatschappij bleek dat verschillende personen een constructie toepasten, waarbij ze een eigen bijdrage voor privégebruik van een auto van de zaak in mindering brachten op de bijtelling. In werkelijkheid ging het echter om een aanbetaling om de auto na afloop van de leasetermijn te kopen. De inspecteur corrigeerde de aangiften van twee dga’s van één bv, waartegen zij in bezwaar en beroep gingen. Ze meenden dat de inspecteur in strijd had gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, omdat de aftrek maar in een beperkt aantal gevallen was gecorrigeerd. Pas na diverse malen aandringen van het hof kwam de inspecteur met een lijst van 19 andere vergelijkbare gevallen die onder zijn eenheid vielen. Uit deze lijst werd duidelijk dat in een aantal gevallen een juiste wetstoepassing achterwege was gebleven. In zoverre hadden de dga’s aan hun stel- en bewijsplicht voldaan. Het was vervolgens aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat desondanks geen sprake was van schending van de meerderheidsregel. Maar de inspecteur had geen toelichting gegeven over de totstandkoming van de lijst, had specifieke vragen van de rechter niet beantwoord en had hiervoor ook geen geldige reden gegeven. Het hof kon daarom niet vaststellen of de gevallen waarvan de inspecteur stelde dat de bijtelling correct had plaatsgevonden, vergelijkbare gevallen waren of dat in al die gevallen sprake was van een correcte wetstoepassing. Het hof oordeelde dat het de meerderheidsregel was geschonden.
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 24 juli 2013 (gepubliceerd 9 september 2013), ECLI:NL:GHDHA:2013:3269
Geef een reactie