De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat in bepaalde gevallen de aflossingseis wordt versoepeld als een eigenwoningschuld wordt overgesloten naar een nieuwe schuld.
Als een eigenwoningschuld na 1 januari 2013 ontstaat en niet valt onder het overgangsrecht, moet de eigenwoningbezitter deze schuld minstens annuïtair en in hoogstens 360 maanden volledig aflossen. Bij onder meer het oversluiten van een hypotheek kijkt de Belastingdienst naar de stand van de voorganger van de nieuwe schuld inclusief tussentijdse aflossingen. Dit kan betekenen dat de eigenwoningbezitter minder tijd krijgt om de nieuwe schuld af te lossen. Hierdoor kan hij ook gedurende een kortere periode de hypotheekrente aftrekken. Deze bepaling ziet ook op de verstreken looptijd van schulden die vanaf 1 januari 2001 tot 1 januari 2013 behoorden tot de eigenwoningschuld. Hetzelfde geldt voor de looptijd vanaf 1 januari 2013 van schulden die behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld onder het overgangsrecht. Door dit alles gaat in de volgende situaties een aflossingseis gelden na een periode van renteaftrek:
- de belastingplichtige heeft een oude eigenwoningschuld (dat is een schuld die dateert van vóór 2013) gehad, maar valt niet onder het overgangsrecht. Vervolgens krijgt hij weer een eigenwoningschuld onder het huidige recht;
- de belastingplichtige heeft een bestaande eigenwoningschuld gehad die onder het overgangsrecht viel, maar verliest de toepassing van het overgangsrecht op enig moment. Vervolgens krijgt hij weer een eigenwoningschuld onder het huidige recht;
- de belastingplichtige heeft zowel een oude eigenwoningschuld als een bestaande eigenwoningschuld gehad die onder het overgangsrecht viel. Op enig moment verliest hij echter de mogelijkheid om het overgangsrecht toe te passen. Vervolgens krijgt hij weer een eigenwoningschuld onder het huidige recht.
Een voorbeeld is de situatie waarin iemand zijn vorige eigen woning heeft verkocht vóór 1 januari 2013 en zijn hypotheek heeft afgelost, terwijl hij nog geen nieuwe eigen woning en dus evenmin een nieuwe hypotheek heeft.
Goedkeuring
In de drie genoemde situaties vindt de staatssecretaris van Financiën de inkorting van de aflossingsperiode onwenselijk. Vooruitlopend op een wetswijziging keurt hij daarom goed dat de aflossingstermijn niet wordt ingekort voor de desbetreffende schulden die:
- behoorden tot een bestaande eigenwoningschuld op grond van het overgangsrecht; of
- in de jaren 2001 tot en met 2012 behoorden tot de eigenwoningschuld.
Bij de bepaling van de maximale periode van renteaftrek moet men overigens wel rekening houden met de eerder genoten periode van renteaftrek.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- de maximale periode van renteaftrek van 360 maanden waarin sprake is van een eigenwoningschuld wordt verkort met de verstreken looptijd van de voorgaande schulden die behoorden tot de oude of bestaande eigenwoningschuld;
- de verstreken looptijd van de tot de oude of bestaande eigenwoningschuld wordt berekend volgens de systematiek die gold op het moment van de hypotheekrenteaftrek en wordt per schuld naar beneden afgerond op het aantal verstreken hele kalendermaanden.
- als de eigenwoningschuld bestaat uit schulden met verschillende looptijden, geldt dat de schuld met de kortste resterende maximale looptijd als eerste het eind van de termijn van 360 maanden bereikt.
Na het verstrijken van de maximale periode van renteaftrek maken de schulden deel uit van de rendementsgrondslag in box 3.
Wet: artikelen 3.119c, derde lid en 10bis.1 IB 2001
Meer informatie: ministerie van Financiën, 3 september 2013, BLKB2013/1604M
Geef een reactie