Een navorderingsaanslag is niet vastgesteld op het moment waarop een belastingplichtige bekend raakt met de omvang van de belastingschuld. Pas met de terpostbezorging van de aanslag is deze op de juiste wijze bekend gemaakt, en dat moment geldt dan ook als toetsmoment voor de vraag of de inspecteur voortvarend handelde.
In november 2009 stuurde een dame een ondertekende ‘Verklaring Vrijwillige Verbetering buitenlands vermogen’ aan de inspecteur. De inspecteur en de dame sloten hierop een vaststellingsovereenkomst (vso), die de dame op 10 december 2010 ondertekend retourneerde. De navorderingsaanslag van de inspecteur was gedagtekend 10 januari 2011, maar pas op 22 november 2011 werd deze bij haar bekend door ontvangst van een betalingsherinnering. Ter discussie stond of de inspecteur voldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslag. Het hof oordeelde hierover eerder dat de dame bij ondertekening van de vso al zekerheid had over het van haar te vorderen bedrag, waardoor de inspecteur voldoende voortvarend had gehandeld. De Hoge Raad dacht daar echter anders over en stelt dat van het vaststellen van de belastingaanslag pas sprake is als die aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bij toezending van het aanslagbiljet, heeft met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking plaatsgevonden (zie uitspraak Hoge Raad 18 april 2014). Daarom kan niet worden gezegd dat een navorderingsaanslag is vastgesteld op het moment waarop de vso is gesloten. Bij het uitblijven van de navorderingsaanslag was de dame ook niet verplicht de inspecteur daarop te wijzen. Voor de vraag of de inspecteur voortvarend handelde, moet worden gekeken naar de tijd die was verstreken totdat de navorderingsaanslag was vastgesteld. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam voor verdere behandeling.
Meer informatie: Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:555
Geef een reactie