Een vereffenaar heeft geen eigen bevoegdheid om zelf rechtsmiddelen in te stellen tegen aanslagen successierecht. Van elke belanghebbende die (hoger) beroep heeft ingesteld moest daarom afzonderlijk griffierecht worden geheven.
Bij testament benoemde erflater één persoon tot erfgenaam, onder last van legaten aan acht anderen. De rechtbank benoemde bij beschikking een vereffenaar. Alle negen belanghebbenden gingen in (hoger) beroep tegen uitspraken op bezwaar tegen de ontvangen aanslagen successierecht. Ter zake hiervan werd van elk van hen griffierecht geheven, wat volgens hen onterecht was. Volgens de belanghebbenden moest de nalatenschap als een afgescheiden eenheid worden beschouwd in geval van vereffening door een vereffenaar die de rechter had benoemd. De Hoge Raad oordeelde echter dat het instellen van een rechtsmiddel niet tot de verplichtingen van een vereffenaar behoort. Degene die tot vereffening van de nalatenschap is benoemd, kan niet worden beschouwd als een belanghebbende aan wie de aanslag successierecht (nu erfbelasting) is opgelegd. Een vereffenaar komt daarom geen eigen bevoegdheid toe tot het instellen van rechtsmiddelen tegen belastingaanslagen zoals in deze zaak. Het oordeel van het hof, dat het (hoger) beroep was ingesteld door negen belanghebbenden die niet met elkaar konden worden vereenzelvigd zodat van elk van hen afzonderlijk griffierecht kon worden geheven, was juist. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de belanghebbenden ongegrond.
Wet: artikel 72 Successiewet, artikel 4:211 BW
Meer informatie: Hoge Raad, 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:741
Geef een reactie