Sinds 1 januari 2010 merkt de fiscus een deel van de onderbedelingsvordering op de langstlevende ouder bij het overlijden van die ouder per fictie aan als een verkrijging uit erfrecht. Een erfgename had in een procedure voor de Hoge Raad gesteld dat de invoer van deze regeling ten onrechte geen overgangsrecht bevat. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wetgever geen overgangsrecht hoefde in te voeren.
Het doel van deze regeling is om uitholling van de grondslag voor de erfbelasting te voorkomen. De regeling treedt in werking wanneer men te veel rente berekent over een onderbedelingsvordering die pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende ouder. De rente is te hoog als zij meer bedraagt dan 6% op basis van samengestelde interest. In de zaak voor de Hoge Raad hadden de twee dochters van de erflaatster elk een onderbedelingsvordering die door de rentebeschrijving meer dan € 3 miljoen te hoog was. Toen hun moeder in 2010 overleed, moesten zij dus het merendeel rekenen tot de grondslag van de erfbelasting. Een erfgename vond dat deze heffing in strijd was met de Europese mensenrechten. De Hoge Raad was het daar niet mee eens. De regeling dient een legitiem doel en leidt niet tot verboden willekeur, aldus de Raad. De wetgever hoefde daarom geen overgangsrecht in te voeren.
Werkelijk genoten bedrag
Verder oordeelde de Hoge Raad dat evenmin sprake was van een buitensporige last. Hoewel de wet de rentevordering fictief rekent tot de erfrechtelijke verkrijging, genieten de erfgenamen deze rente wel. Er is dus geen sprake van heffing over niet-ontvangen bedragen. De Hoge Raad stelde vast dat het effectieve tarief aan erfbelasting in deze procedure ongeveer 18,5% was. Dit was niet buitensporig.
Wet: artikel 9, tweede lid SW 1956
Meer informatie: Hoge Raad, 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1673
Geef een reactie