De fiscus mag toepassing van de aandelenfusiefaciliteit weigeren als sprake is van een driehoeksfusie waarbij aandelen zijn verworven in een niet in de EU gevestigde vennootschap. Volgens de Hoge Raad is dit niet in strijd met het EU-recht.
Een man had 6,28% van het geplaatste aandelenkapitaal in een bv en 2,67% van het totale geplaatste aandelenkapitaal. Op 5 juni 2000 verkocht hij alle aandelen aan een andere bv, en verkreeg in ruil daarvoor aandelen en opties in de Amerikaanse moedermaatschappij van die bv. De fiscus wees het verzoek van de man om toepassing van de aandelenfusiefaciliteit af. Volgens de fiscus was de ruil van de aandelen in de Nederlandse bv voor aandelen in een Amerikaanse beurs genoteerde vennootschap niet aan te merken als een aandelenfusie in de zin van artikel 14b van de Wet inkomstenbelasting 1964. Hof Amsterdam stelde de fiscus in het gelijk. De man ging in cassatie. Hij stelde dat de rechter de ruimte had om de fusiefaciliteit ook toe te passen bij een driehoeksfusie. Het weigeren van deze faciliteit, enkel vanwege het feit dat hij aandelen had verworven in een niet in de EU gevestigde vennootschap, was volgens hem in strijd met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Maar dit mocht niet baten. De Hoge Raad besliste dat de aandelenfusiefaciliteit valt binnen de materiële werkingssfeer van de bepalingen van VWEU inzake de vrijheid van vestiging. Deze fusiefaciliteit heeft namelijk betrekking op het verkrijgen van een belang waardoor een beslissende invloed op de besluiten van de betrokken vennootschap kan worden uitgeoefend en de activiteiten ervan kunnen worden bepaald. De faciliteit valt dus niet onder het bereik van de vrijheid van kapitaalverkeer. De man moest daarom toch een vervreemdingsvoordeel op grond van artikel 20f van de Wet IB 1964 in aanmerking nemen.
Wet: artikel 14b, lid 2, Wet IB 1964
Meer informatie: Hoge Raad, 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1463
Geef een reactie