Op woensdag 1 juli heeft de staatssecretaris de langverwachte brief over oplossingsrichtingen voor het pensioen in eigen beheer naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin werkt hij twee varianten uit. Daarbij komt hij tot de conclusie dat het oudedagssparen de voorkeur moet krijgen boven de oudedagsbestemminsreserve (OBR).
Oudedagsbestemminsreserve
De OBR ziet op een faciliteit in de vennootschapsbelasting waarbij belastingvrij vermogen wordt gereserveerd voor de toekomstige aanwending voor een oudedagsvoorziening voor een DGA, zonder dat de vennootschap een verplichting heeft om de reserve om te zetten in een voorziening.
Het voordeel hiervan is dat dit de vennootschap veel flexibiliteit biedt. Keerzijde is dat bij emigratie van de DGA in de opbouwfase niet met een conserverende aanslag kan worden gewerkt zolang geen juridisch afdwingbare toezegging is gedaan. Bovendien is bij de OBR de positie van de DGA en de partner minder sterk dan bij het huidige pensioen in eigen beheer.
Jaarlijks kan een bedrag ten laste van de winst worden gereserveerd dat uiteindelijk moet worden gebruikt voor het extern bedingen van een lijfrente voor de DGA óf voor gelijkmatige uitkeringen aan de DGA vanuit het eigenbeheerlichaam in 20 jaren, plus het aantal jaren tussen het uitkeren van de eerste termijn en de pensioengerechtigde leeftijd.
De OBR is een bestemmingsreserve en wordt dus gekwalificeerd als fiscaal vermogen. Het is echter zeker dat er een bepaalde kasuitstroom zal plaatsvinden ten hoogte van het bedrag van de reserve of minimaal ten hoogte van de te betalen vennootschapsbelasting plus revisierente indien de OBR niet wordt omgezet in een verplichting. Hierdoor wordt de commerciële waardering complex en wijkt de OBR in de opbouwfase vrijwel zeker af van de fiscale waardering.
Oudedagssparen
Voor het oudedagssparen moet in de loonbelasting een nieuw wettelijk kader worden ontwikkeld. De mogelijkheid om pensioen op te bouwen op basis van eindloon-, middelloon- of beschikbarepremieregeling zal alleen blijven bestaan als dit bij een externe verzekeraar wordt bedongen. Het oudedagssparen komt in beeld wanneer niet wordt gekozen voor een dergelijk extern pensioen.
Bij het oudedagssparen kan jaarlijks maximaal een bepaald vast- dan wel staffelpercentage van het loon opzij worden gezet binnen de vennootschap. Dit ‘spaarpotje’ voor de DGA wordt zowel fiscaal als commercieel aangemerkt als vreemd vermogen. Tot de waarde van de oudedagsspaarverplichting kunnen geen dividenden worden uitgekeerd. Doordat niet wordt gewerkt naar een doelvermogen, wordt het eenvoudiger om te bepalen hoeveel dividend kan worden uitgekeerd.
Net als bij de OBR moet dit spaarpotje uiteindelijk worden gebruikt voor het extern bedingen van een lijfrente voor de DGA of voor gelijkmatige uitkeringen gedurende 20 jaren aan de DGA vanuit het eigenbeheerlichaam.
Een groot verschil met de oudedagsbestemmingsreserve is echter dat er ook in de opbouwfase van deze variant sprake van juridisch afdwingbare rechten, waardoor de positie van de DGA en de partner sterker is dan bij de OBR. Voor minderheidsaandeelhouders is deze variant daardoor eveneens aantrekkelijker dan de OBR.
Afweging oplossingsrichtingen
Volgens de staatssecretaris zal het oudedagssparen meer knelpunten oplossen en minder nieuwe problemen opleveren dan de OBR. Om dit te illustreren zet hij de feiten nog eens op een rij: ‘De commerciële en fiscale waardering van de oudedagsspaarverplichting zijn zowel in de opbouwfase als in de uitkeringsfase hoogstwaarschijnlijk aan elkaar gelijk. Daarentegen wijkt de commerciële waardering van de OBR in de opbouwfase vrijwel zeker af van de fiscale waardering. Ook de dividenduitkeringstoets lijkt bij de OBR in de opbouwfase lastiger. Daarnaast brengt de OBR meer heffings- en invorderingsrisico’s mee voor de fiscus, ook internationaal gezien, waardoor adequate aansprakelijkheidswetgeving noodzakelijk is. Tevens is de positie van de partner en die van een minderheidsaandeelhouder bij de OBR zwakker dan bij het oudedagssparen.’
Gezien het bovenstaande heeft de oplossingsrichting van het oudedagssparen dan ook de voorkeur van de staatssecretaris en hij nodigt de Tweede Kamer uit om hierover in debat te gaan. De streefdatum voor invoering is nog steeds 1-1-2016, al houdt Wiebes een slag om de arm door het moment van invoering en een bij uitstel passende tijdelijke regeling open te stellen voor discussie.
Schematisch overzicht voor- en nadelen oplossingsrichtingen
Meer informatie: Oplossingsrichtingen PEB
Geef een reactie