Het maakt voor de kostgangersregeling niet uit of een belastingplichtige in een eigen woning woont of in een huurwoning. In beide gevallen mag men de gemaakte kosten van bijvoorbeeld het schoonmaken of de maaltijden in aftrek brengen. Maar dan moet men wel aannemelijk maken dat de kosten betrekking hebben op het houden van kostgangers.
Een vader stelde dat hij in 2008 en 2009 aanzienlijke kosten had gemaakt met de verhuur van appartementen aan zijn zonen en het verstrekken van diensten. Deze appartementen bevonden zich in een pand dat vader in december 2002 had verkocht aan een derde. Vanaf 2003 woonde hij samen met zijn echtgenote en hun zonen weer in dat pand. De appartementen op de bovenetages stelde hij via onderverhuur ter beschikking aan de zonen. Hij beschouwde de zonen als kostgangers en meende dat de kosten die hij had gemaakt aangemerkt moesten worden als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Het hof was van oordeel dat zelfs als sprake zou zijn van een bron van inkomen, belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het daarbij behaalde resultaat negatief was. Hij kon geen inzicht verstrekken in de door hem gepresenteerde kosten. Het overzicht dat hij in zijn brief van 9 april 2011 had toegevoegd stemde niet overeen met de bedragen die in de aangifte waren verwerkt. Hij had evenmin aannemelijk gemaakt dat de in dat overzicht vermelde kosten betrekking hadden op de verhuur van de appartementen dan wel het houden van kostgangers. Het hof verklaarde het hoger beroep van de vader dan ook ongegrond.
Wet: artikel 3.90 Wet op de inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 19 november 2015, (gepubliceerd op 14 december 2015), ECLI:NL:GHSHE:2015:4618
Geef een reactie