Bij de waardering van niet op de markt verhandelbare participaties mag rekening gehouden worden met latere kennis over de op het waarderingstijdstip bestaande toestand.
Een belegger ging bij Rechtbank Zeeland-West Brabant in beroep omdat ze vond dat de inspecteur de waarde van haar teakhoutparticipaties te hoog had vastgesteld bij de aanslag inkomstenbelasting 2009. De inspecteur hield bij zijn waardering van de participaties alleen rekening met een relatief gunstig rapport uit 2011. Voor de inschattingen van toekomstige rendementen uit dit rapport werden in het rapport zelf al kanttekeningen gemaakt. Uit een later rapport (2015) bleek dat die kanttekeningen terecht waren gemaakt. Het te verwachten rendement op de participaties was in dat rapport dan ook naar beneden bijgesteld. In lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad oordeelde de rechtbank dat juist omdat er in de onderhavige jaren geen actuele markt was voor de participaties waarop de participaties ten gelde hadden konden worden gemaakt, ook latere feiten licht konden werpen op de waardering van de participaties op het waarderingstijdstip. De rechtbank bepaalde in goede justitie zelf een waarde voor de participaties.
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West Brabant, 20 november 2015 (gepubliceerd 10 december 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:7338
Geef een reactie