Stel dat een onderneming kort na het verkrijgen van een vordering in een vreemde valuta een termijncontract met betrekking tot diezelfde valuta sluit, waarbij de einddatum samenvalt met de aflossing op de vordering. In zo’n geval zullen de Belastingdienst en de belastingrechter al snel concluderen dat het valutatermijncontract samenhangt met de vordering. Deze twee activa moet men dan gezamenlijk waarderen.
Tot dit oordeel kwam ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant in de volgende zaak. Een tussenholding was gevoegd in een fiscale eenheid vennootschapsbelasting en had twee deelnemingen verkocht. De verkoopsom luidde in dollars. De koper bleef de koopsom schuldig. Iets meer dan een maand later sloot de tussenholding een valutatermijncontract af. Dit contract hield in dat de bv een bedrag in dollars zou leveren tegen een overeengekomen wisselkoers. Toen het valutatermijncontract afliep werd een tweede contract gesloten. De rechtbank merkte op dat de bv het eerste valutatermijncontract kort na het verkrijgen van een vordering in dollars had afgesloten. Het bedrag van het contract was ook gelijk aan het bedrag van de vordering en de einddatum viel samen met de eerste aflossing op de vordering. Dit was ook het geval bij het tweede valutatermijncontract. Dit alles wees volgens de rechtbank op een samenhang tussen het verkrijgen van een vordering in dollars en het aangaan van de valutatermijncontracten. De bv was de contracten aangegaan om aan risicobeperking (hedging) te doen. De fiscale eenheid moest daarom de vordering en het termijncontract samen waarderen. Zij mocht geen verlies op het eerste valutatermijncontract opgeven en tegelijkertijd de ongerealiseerde valutawinst op de vordering negeren.
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 juli 2015 (gepubliceerd 24 augustus 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:4695
Geef een reactie