Wie procedeert tegen een vaststellingsovereenkomst (VSO) met zijn werkgever, kan geen aanspraak maken op een eventueel recht op FPU/prepensioen dat voortvloeit uit die VSO. Pas nadat de rechter de VSO handhaaft, is het recht vorderbaar en inbaar en daardoor ook belast.
Een voormalige werknemer kreeg met een flink bedrag aan ineens te betalen inkomstenbelasting te maken doordat hij een VSO probeerde te vernietigen. Deze VSO had hij medio 2006 gesloten met zijn werkgever om zo een arbeidsconflict te beëindigen. Op grond van deze VSO zou de werknemer gebruik maken van zijn FPU-recht. De werknemer besloot toch de vernietiging van de VSO te vorderen bij de civiele rechter. Door de civiele procedure had de ex-werknemer van januari 2007 tot juni 2011 geen inkomen genoten. Na de afwijzing van zijn vordering kreeg hij het prepensioen/FPU over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2011 in één keer uitbetaald. Vervolgens was de vraag of dit bedrag ook volledig in 2011 was belast. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat dit het geval was. Een deel van de uitkering had wel betrekking op de jaren 2007 tot en met 2010, maar dit deel was pas vorderbaar en inbaar in 2011. De vorder- en inbaarheid waren immers afhankelijk van voorwaarden die niet waren vervuld omdat de ex-werknemer was gaan doorprocederen. De rechtbank oordeelde dat de fiscus terecht 2011 had aangemerkt als het jaar waarin de ex-werknemer de uitkering had genoten.
Wet: artikel 3.146, eerste lid Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant,1 juli 2015 (gepubliceerd 10 september 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:5571
Geef een reactie