Bij koop van een woning gaat het huurcontract dat aan de bewoning ten grondslag ligt teniet. De waarde moet daarom worden gesteld op de waarde in onbewoonde toestand, en niet op de lagere waarde in verhuurde staat.
Nadat een zoon van zijn vader een woning met een aantal bergingen huurde, kocht hij deze van hem in januari 2008 voor een prijs van € 162.000. Omdat deze koopsom lager was dan de waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat zoals die door de taxateur van de Belastingdienst was vastgesteld (€ 245.000), was hier volgens de inspecteur sprake van schenking. Verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, gaf de rechtbank aan dat niet aan de hand van de waarderingsvoorschriften van artikel 21 van de Successiewet mag worden beoordeeld of sprake is van een schenking. Gelet op de taxatierapporten was de woning gekocht voor een prijs die was gebaseerd op de waarde in verhuurde staat, en niet op de waarde in vrij opleverbare staat. Er was daarom sprake van verrijking van de zoon en verarming van zijn vader. Aan het vereiste van vrijgevigheid was voldaan, aangezien een taxateur die de zoon had ingeschakeld het onroerend goed al voor de verkoop op € 230.000 had getaxeerd maar desondanks toch een lagere prijs werd overeengekomen. De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk.
Wet: artikel 1 en 21 Successiewet, artikel 7:186 lid 2 BW
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 3 augustus 2015 (gepubliceerd 25 september 2015), ECLI:NL:RBNHO:2015:7850
Geef een reactie