Fiscus weigerde ten onrechte aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen in verband met het loon voor werkzaamheden verricht op een platform in de Filipijnse en Indonesische wateren.
Een inwoner van Nederland verrichtte in 2010 exploratiewerkzaamheden voor zijn werkgever op een boorplatform in de Filipijnse en Indonesische wateren. Hij verbleef in dat jaar in totaal minder dan 183 dagen in de Filipijnen. In Indonesië verrichte hij meer dan 30 dagen werkzaamheden buitengaats op het platform. Rechtbank Den Haag vond dat de werkgever in de Filipijnen een vaste inrichting had, namelijk een plaats van exploratie of winning van natuurlijke rijkdommen. De beloning van de werknemer moest dan ook op grond van het belastingverdrag met de Filipijnen worden toegerekend aan die vaste inrichting. Gelet hierop was de werkstaat, de Filipijnen, heffingsbevoegd. En omdat de man zijn werkzaamheden in Indonesië buitengaats had verricht gedurende meer dan 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden was er ook in Indonesië sprake van een vaste inrichting. De rechtbank verwierp de stelling van de inspecteur dat het moest gaan om een vaste inrichting van een in Nederland gevestigde onderneming. Aangezien over het loon in Indonesië belasting was betaald, was Indonesië heffingsbevoegd. De Nederlandse fiscus moest dus alsnog aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen.
Wet: artikel 5, eerste lid, onderdeel f, artikel 7 en artikel 15, eerste en tweede lid van het Verdrag Nederland-Indonesië en artikel 25, zesde lid, van het Verdrag Nederland-Indonesië
artikel 11, eerste lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27 augustus 2015, (gepubliceerd op 30 september 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:5629
Geef een reactie