Hof Den Bosch liet volgens de Hoge Raad essentiële argumenten van de inspecteur – met betrekking tot zijn stelling dat een ondernemer bij het doen van aangifte te kwader trouw was – ten onrechte onbesproken. Ook was het hof ongemotiveerd voorbijgegaan aan een verzoek tot het oproepen van een getuige.
In 2006 kreeg een ondernemer een navorderingsaanslag opgelegd in verband met de verkoop van ontwikkelings- en bouwplannen van 31 appartementsrechten. Hij had voor die verkoop geen resultaat verantwoord in zijn aangifte inkomstenbelasting. Wel was in de aangifte bij de winst uit onderneming een post ‘stortingen van kapitaal, vermogenssprong in boekjaar’ opgenomen van ruim € 1 miljoen. Hof Den Bosch besliste in hoger beroep dat de navorderingsaanslag niet in stand kon blijven, omdat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte. Volgens het hof was er evenmin sprake van kwader trouw. De Hoge Raad zag dit anders. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte was voorbijgegaan aan de stellingen van de inspecteur over de verantwoording van het resultaat en de waardering van het project in box 3. De uitspraak was derhalve niet goed was gemotiveerd. Verder besliste de Hoge Raad dat het hof in zijn uitspraak ten onrechte geen melding had gemaakt van het verzoek van de inspecteur om een getuige op te roepen. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Arnhem voor nader onderzoek.
Wet: artikel 16, eerste lid AWR en artikel 8:63, derde lid, Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2798
Geef een reactie