Het feit dat een maatschap gebruik maakt van een werkkamer in een pand van de maten, betekent niet automatisch dat die maatschap het pand mag rekenen tot haar ondernemingsvermogen. De Hoge Raad heeft dit onlangs bevestigd.
Drie natuurlijke personen, onder wie een echtpaar, dreven binnen maatschapsverband een champignonkwekerij. Het echtpaar had een pand laten bouwen dat zij na oplevering voor een deel als woning ging gebruiken. De rest van het pand werd ter beschikking gesteld aan de maatschap zonder dat het echtpaar een vergoeding vroeg. Het echtpaar had het pand niet ingebracht in het vermogen van de maatschap. De vraag was of de maatschap het pand voor de btw volledig mocht rekenen tot haar ondernemingsvermogen en daarmee de btw op dat pand kon aftrekken. Zowel Hof Amsterdam als de Hoge Raad meende van niet. De Hoge Raad wees erop dat twee maten het pand hadden gekocht. Dat de maatschap een deel van dit pand gebruikte voor bedrijfsdoeleinden betekende niet dat het pand behoorde tot het bedrijf van de maatschap. De maatschap mocht daarom de btw op dit pand niet aftrekken.
Wet: artikelen 3, derde lid, onderdeel a en 15, eerste lid Wet OB 1968
Richtlijn: artikel 26, eerste lid, onderdeel a BTW-richtlijn
Meer informatie: Hoge Raad, 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3175
Geef een reactie