Een voornemen tot herinvesteren moet blijken op balansdatum en vervolgens onophoudelijk aanwezig zijn zolang de herinvesteringsreserve in stand wordt gehouden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan dit blijken uit gespreksverslagen.
Wie stelt moet bewijzen. Een ondernemer die na de verkoop van onroerende zaken een herinvesteringsreserve vormde, moest aannemelijk maken dat er in de jaren daarna een herinvesteringsvoornemen bestond. Rechtbank Gelderland vond dat de ondernemer niet in zijn bewijs slaagde. Een gespreksverslag van de toenmalige gemachtigde en een verklaring die zes jaar later was opgesteld, waren niet genoeg volgens de rechtbank. (Zie: Voornemen tot herinvesteren moet er eind van het jaar zijn). Hof Arnhem-Leeuwarden kwam tot een ander bewijsoordeel. Uit de gespreksverslagen van een gesprek in februari 2007 en een koopovereenkomst eind 2010 achtte het hof aannemelijk dat gedurende de hele periode de ondernemer het voornemen had gehad tot de koop over te gaan. De inspecteur had ten onrechte vorming van een herinvesteringsreserve door belanghebbende niet toegestaan.
Wet: artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2015 (gepubliceerd 13 november 2015), ECLI:NL:GHARL:2015:8371
Geef een reactie