Fiscale partners mogen met betrekking tot vermogensbestanddelen van de rendementsgrondslag gezamenlijk een toedeling maken. Doen zij dat niet, dan worden de vermogensbestanddelen ook bij ex-partners geacht voor de helft tot hun bezittingen te behoren. Herziening is zonder instemming van de ex-partner niet (meer) mogelijk.
De ex-echtgenote van een man hield in het buitenland niet-aangegeven vermogensbestanddelen aan. De man kwam, nadat de echtscheiding in 2006 was uitgesproken, in 2009 tot inkeer. De ex-partner wenste niet mee te werken. De fiscus rekende 50% van het buitenlandse vermogen aan de man, omdat niet gezamenlijk door hem en de ex-partner een andere toedeling was gemaakt. De man stelde dat de buitenlandse vermogensbestanddelen geheel bij zijn ex-partner in de heffing moesten worden betrokken. Volgens hem kon de wetgever niet hebben beoogd dat in een situatie waarin ten tijde van de navordering niet langer sprake is van fiscaal partnerschap, vermogensbestanddelen aan een belastingplichtige worden toegerend die niet behoren tot zijn vermogen, maar tot dat van een (inmiddels ex-)partner. De Hoge Raad was het echter met de inspecteur eens dat met betrekking tot het bestanddeel van de rendementsgrondslag de fictieve verdeling bij helfte moest worden toegepast. Herziening was niet meer mogelijk, nu de ex-partner daar kennelijk niet aan mee wenste te werken. Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat het wettelijke vermoeden van een verdeling bij helfte juist moet voorkomen dat de inspecteur een juridisch correcte verdeling moet maken, met alle bewijsrechtelijke complicaties van dien, in situaties waarin partners niet in staat of bereid zijn zelf een (andere) verdeling te maken.
Meer informatie: Hoge Raad, 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3223
Geef een reactie