Credit Suisse had doelbewust – vrijwel naar willekeur en tot grote omvang – geldstromen georkestreerd en als geldleningen vormgegeven, waardoor rentelasten in Nederland werden opgeroepen. Desondanks waren volgens hof Amsterdam onterecht boetes opgelegd.
Credit Suisse had een grootschalige taxplanningstructuur opgezet. Door het concern gekochte vennootschappen verrekenden vanaf 2005 hun voor datum aandelenoverdracht gerealiseerde winst met rente op na die datum van een Britse concernvennootschap opgenomen geldleningen. Deze leningen werden als kapitaal doorgestort in buitenlandse (EU) concernvennootschap. De inspecteur legde verschillende aanslagen, navorderingsaanslagen en boetes op. Hof Amsterdam volgde de rechtbank in haar oordeel dat het leerstuk van fraus legis van toepassing is bij de fiscale duiding van de door belanghebbenden verrichte rechtshandelingen. Het hof vond echter niet dat de navorderingsaanslagen en boetes terecht waren opgelegd. Het bleek namelijk dat de inspecteur bij het regelen van de aanslagen al over voldoende informatie beschikte. Er was dus geen nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. De boetes waren volgens het hof onterecht omdat sprake was van een pleitbaar standpunt. Het hof kwam tot dit oordeel op grond van de wettekst en de overweging dat ‘het maatschappelijk klimaat ten tijde van het opzetten en implementeren van de structuur en het doen van de aangiften, in de maatschappelijke kringen waarvan belanghebbenden en haar adviseurs deel uitmaakten structuren als de onderhavige als legaal en toelaatbaar werden beschouwd.’ Het hof liet de aanslagen in stand maar vernietigde de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen.
Wet: artikel 10a Wet Vpb 1969, artikel 20 lid 4 Wet Vpb 1969.
Meer informatie: Bron: Gerechtshof Amsterdam 8 oktober 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4098
Geef een reactie