Bij kinderopvang kan in beginsel niet worden gesproken van ‘extra gezinshulp’ waarvoor een persoonsgebonden aftrek geldt. Dit is volgens de Hoge Raad niet anders als de thuisblijvende ouder om medische redenen niet in staat is voor de kinderen te zorgen.
In deze zaak ging het om een echtpaar met twee kinderen, geboren in 2006 en 2008. De vrouw werkte gedurende vier dagen per week. De man was chronisch ziek en op grond van een geneeskundige verklaring bleek hij niet geschikt om de kinderen te verzorgen. De kinderen gingen daarom enkele dagen per week naar een kinderopvang. Het echtpaar merkte de in rekening gebrachte bedragen aan als ‘extra gezinshulp’ en persoonsgebonden aftrek. Voor een aantal jaar ging de inspecteur hiermee akkoord maar bij de aanslag voor 2009 corrigeerde hij het bedrag aan specifieke zorgkosten. Volgens Hof Amsterdam was er een te ver verwijderd verband tussen de kosten van de kinderopvang en de invaliditeit van de echtgenoot. Daarom kon niet worden vastgesteld dat die kosten door de ziekte waren opgeroepen. Afgezien daarvan kon bij kinderopvang in beginsel niet worden gesproken van ‘extra gezinshulp’. Volgens de Hoge Raad oordeelde het hof terecht dat kinderopvang buitenshuis niet onder de uitgaven voor specifieke zorgkosten kon vallen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel hielp het echtpaar ook niet, ondanks dat gedurende een aantal jaren op een bepaald punt de aanslag was gevolgd. De gedragslijn in de aangiften was niet het gevolg van een bewuste toezegging of standpuntbepaling van de inspecteur.
Wet: artikel 6.17, lid 1, letter e Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:278
Geef een reactie