Het is voor de aandeelhouder die tevens medehuurder is van een pand van de bv van belang om de huurovereenkomst tijdig op te zeggen. Wacht hij te lang daarmee, dan kan de fiscus de betaling aan de verhuurder van het pand voor de ontbinding van de huurovereenkomst namelijk aanmerken als een indirecte storting van kapitaal in de bv.
Een bv huurde vanaf maart 2002 tot en met november 2008 een pand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar met een stilzwijgende verlenging van vijf jaar en de opzegtermijn was één jaar. De middellijk enig aandeelhouder van de bv stond in de huurovereenkomst vermeld als medehuurder. Het bedrijf verkeerde sinds 2005 in financiële problemen en werd uiteindelijk in 2008 stilgelegd. De huurovereenkomst werd afgekocht voor
€ 40.000. De middellijk enig aandeelhouder nam € 36.000 voor zijn rekening en wilde dit bedrag als negatief belastbaar inkomen uit een werkzaamheid in aanmerking nemen. In geschil was in welke hoedanigheid hij, de huurovereenkomst had ondertekend en had gehandeld ten tijde van de verlenging van deze overeenkomst. Het hof vond dat de middellijk enig aandeelhouder, mede gelet op de financiële problemen van de bv, onzakelijk had gehandeld door, zonder enige vergoeding van de bv te bedingen, zijn (mede)huurderschap niet vóór de stilzwijgende verlenging op te zeggen. Het hof oordeelde dat belanghebbende willens en wetens zonder enige tegenprestatie een aanzienlijk risico had aanvaard dat een willekeurige derde nooit zou hebben gedaan. Het aanvaarden van dit risico was volgens het hof slechts te verklaren uit zijn middellijk enig aandeelhouderschap in de bv. De fiscus had de betaling van € 36.000 aan de verhuurder van het pand daarom terecht aangemerkt als een indirecte storting van kapitaal door belanghebbende in de bv. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond.
Wet: artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:277
Geef een reactie