In een geval waarin het voor een rechtzoekende onmogelijk is om griffierecht te betalen, kan worden afgezien van deze heffing. De Hoge Raad geeft richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht en de daarbij toe te passen maatstaven.
In deze zaak verzocht een dame om kwijtschelding van verschuldigd griffierecht, met een beroep op betalingsonmacht. En met succes, want volgens de Hoge Raad was de griffier er ten onrechte vanuit gegaan dat het niet mogelijk zou zijn om af te zien van de heffing van griffierecht.
Richtlijnen voor behandeling beroep op betalingsonmacht
Omdat er in eerdere jurisprudentie nog geen aandacht was besteed aan de manier waarop de rechter een beroep op betalingsonmacht moet behandelen en de daarbij toe te passen maatstaven, stelde de Hoge Raad de volgende richtlijnen op:
- Een ‘rechtzoekende’ is bij niet-betaling van griffierecht niet in verzuim, als op de datum waarop het griffierecht binnen moet zijn, zijn maandelijkse netto-inkomen lager is dan 90% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Ook mag hij geen vermogen hebben waaruit hij het griffierecht kan betalen. Het inkomen en vermogen van een fiscale partner moet ook meegenomen worden.
- De periode voor beoordeling van de hoogte van het inkomen en vermogen, begint als de griffier de rechtzoekende voor het eerst op het verschuldigde griffierecht heeft gewezen. Deze eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven of ter griffie moet zijn gestort.
- Iemand die over onvoldoende inkomen en vermogen beschikt om het griffierecht te kunnen betalen, moet dit zo snel mogelijk kenbaar maken aan het gerecht. In elk geval voor het einde van de betalingstermijn die de griffier heeft gesteld.
- De griffier kan de Raad voor rechtsbijstand vervolgens verzoeken om een verklaring omtrent het inkomen en vermogen van de rechtzoekende en zijn fiscale partner.
- In bepaalde gevallen kan worden volstaan met een eigen verklaring over de afwezigheid van vermogen.
Overgangsrecht
Er is ook een overgangsregeling voor lopende zaken. Een rechtzoekende in een belastingzaak kan nog aanvoeren dat hij en zijn partner over onvoldoende inkomen en vermogen beschikken, als het uiterste tijdstip van betaling is verstreken op de dag van deze uitspraak (20 februari 2015). Ook moet niet-ontvankelijkheidverklaring zijn of worden uitgesproken vanwege het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht.
Wet: artikel 8:41 en 8:54 Awb, artikel 7 Wrb
Meer informatie: Hoge Raad, 20 februari, ECLI:NL:HR:2015:354
Geef een reactie